-
1 op reces gaan
v. recess -
2 reces
-
3 op reces zijn/gaan
op reces zijn/gaanbe in/go into recessVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op reces zijn/gaan
-
4 recess
n. reces, onderbreking; nis, alkoof--------v. pauzeren; schuilenrecess1[ risses] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:5 in the darkest recesses of his mind • in het diepst van zijn gedachten/geest————————recess2[ risses]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in een nis zetten ⇒ laten inspringen, verzinken♦voorbeelden: -
5 rise
n. opslag, verhoging; stijging; opkomst--------v. opstaan; opgaan; stijgenrise1[ rajz]1 helling ⇒ verhoging, hoogte♦voorbeelden:♦voorbeelden:give rise to • aanleiding geven tot————————rise2♦voorbeelden:rise again • uit de dood opstaanrise to one's feet • opstaan2 good teamworkers should rise above personal jealousies • goede teamgenoten moeten boven persoonlijke naijver staanthe curtain rises on a Victorian room • het gordijn gaat op en toont een Victoriaanse kamerhe rose to the suggestion • hij begreep de wenkrise to the rank of lieutenant • bevorderd worden tot luitenant
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский